Generaties (1)
We gebruiken ze te pas en te onpas: generatielabels.
Gen Z wil purpose. Millennials willen feedback. Boomers zijn hiërarchisch.
Maar klopt dat eigenlijk wel?In deze zesdelige blogserie fileert Maarten Brand het populaire generatie-denken stevig, onderbouwd, met humor én een alternatief. Want misschien is het tijd om te stoppen met spreken over jongeren, en te beginnen met luisteren naar mensen.
Waar komt het idee vandaan dat mensen zijn op te delen in generaties?
In de proloog verkenden we de oeroude herkomst van het denken in ‘generaties’.
In dit deel van de serie duiken we in de moderne geschiedenis van het generatie-denken. Van Auguste Comte’s fabriekslogica tot Dilthey’s romantisch groepsgevoel en Mannheim’s generatiebreuk: je ontdekt hoe goedbedoelde theorieën veranderden in HR-jargon. Geen droge les, maar een heldere reconstructie van het misverstand dat leeftijden iets zeggen over wie je bent. Spoiler: het begon al vóór PowerPoint.
De uitvinding van de generatie
Of: hoe een filosofisch idee veranderde in een HR-tool met stockfoto's
We denken vaak dat het idee van ‘generaties’ iets natuurlijks is. Alsof het altijd al bestond. Zoals seizoenen. Of sokken. Maar dat is niet zo.
In moderne sociologie en marketingtaal is het woord inmiddels een soort snelkookpan geworden voor alles wat we denken te weten over leeftijdsgroepen. Generatie Z is lui, de millennials zijn sneeuwvlokjes, boomers zijn de schuld van alles, je kent het rijtje.
Dus dat idee dat mensen in groepen van dertig jaar veranderen als een soort menselijke tijdzones, is ooit gewoon... bedacht.Al in de oudheid, in kloosters zoals we lazen in de proloog.
De basis voor het moderne gebruik van de term generaties is een beetje diffuus maar voor hier begint het met een filosoof, ergens in de 19e eeuw.
Hij heette Auguste Comte, en hij hield nogal van orde.
Comte keek naar de wereld om zich heen, de wereld van de industriële revolutie. Denk fabrieken, stoommachines, schema’s, roosters.
Alles draaide netjes. En toen dacht hij: waarom zouden mensen ook niet zo werken? Wat als mensen generaties vormen, net zo regelmatig als de trein van Parijs naar Lyon?
Dus stelde hij voor: Laten we de mensheid opdelen in dertigjarige blokken. Elke generatie zorgt voor vooruitgang.
De ene bouwt fabrieken.
De volgende verzint regels.
De derde maakt het allemaal nóg efficiënter.
Klik-klak, zoals tandwielen in een Zwitsers horloge.
Dat idee sloeg aan. Niet omdat het per se klopte, maar omdat het zo lekker paste in het gevoel van die tijd. Mensen wilden grip. Voorspelbaarheid. En een theorie die mensen in nette tijdvakken indeelde, gaf precies dat.
Later bleek: Mensen houden zich niet aan roosters. Ze vallen in slaap in vergaderingen. Ze krijgen ideeën onder de douche. Ze veranderen van mening zonder reden. Dat stond niet in Comte’s schema.
Maar goed, het zaadje was geplant.
En daar bleef het niet bij.
Toen kwam Wilhelm Dilthey. Een Duitse romanticus. Die vond Comte maar een kouwe kikker. Alles zo rationeel, zo mechanisch. Dilthey dacht: mensen zijn meer dan machines. Ze hebben gevoelens. Herinneringen. Ervaringen die je niet kunt meten, maar wel kunt voelen.
Volgens Dilthey vormen mensen niet alleen generaties op basis van leeftijd, maar ook op basis van een gedeelde beleving. Je groeit samen op, je deelt een gevoel van “wij”. Dat noemde hij een Erlebnis. Klinkt als een samenvatting van een doodenge pretparkattractie, maar het was filosofie.
Een generatie was dus volgens Dilthey niet alleen een jaartal, maar een soort innerlijke verbinding. Een gemeenschappelijke geest. Alsof je op dezelfde radiofrequentie bent afgestemd. 3FM versus Arrow classic rock, zoiets.
En dat voelde als een mooi idee. Tot je je realiseert dat niet iedereen die in hetzelfde jaar wordt geboren, op dezelfde zender zit. Sommige mensen luisteren nog naar cassettebandjes.
Tot zover de romantici. Dan begint het interbellum.
De wereld was kapot, fascisme won terrein, jongeren trokken zich los van hun ouders. En ineens kreeg het generatiebegrip maatschappelijke urgentie. De jonge mensen waren niet alleen jong, ze waren anders.
Karl Mannheim, Hongaars socioloog, keek in die tijd naar Europa en zag: dit is geen normaal generatieverschil. Dit is een botsing tussen werelden. Jongeren en ouderen keken niet gewoon anders tegen dingen aan maar ze leefden echt in andere werkelijkheden.
Volgens Mannheim is een generatie geen optelsom van leeftijden, maar een groep mensen die gevormd is door dezelfde historische schokken, op het moment dat hun wereldbeeld nog vloeibaar was.
Jeugdervaringen tijdens radicale gebeurtenissen blijven plakken als kauwgom onder je denken. De oorlog. De hyperinflatie in Weimar Duitsland. De ideologische chaos. Dat zijn geen feitjes in een geschiedenisboek, dat zijn filters waardoor je voortaan naar de wereld kijkt.
Denk aan jonge mannen van twintig die een paar jaar daarvoor hun vrienden zagen sneuvelen in een vieze modderige loopgraaf ergens in de zompige klei van Noord-Frankrijk. Die daar leerden dat gezag iets willekeurigs is, dat leiders soms dommer zijn dan jij, en dat een bevel ook kan betekenen: “loop nu dat niemandsland in en sterf, Danke Schön. ”
Dat doet iets met je. Je komt anders terug dan je plichtsgetrouwe ouders je ooit gekend hebben. En je kijkt met andere ogen naar hun normen, hun trots, hun idee van plicht en vaderland.
Mannheim begreep: het maakt dus uit wanneer je jong bent. Niet alleen hoe oud je bent.
En dat was een belangrijk inzicht.
Maar ook een lastig inzicht.
Want het betekent: generaties zijn geen vaste groepen. Je kunt ze niet keurig indelen in vijftienjaarsblokken (jij bent 20 dus…) Ze ontstaan alleen in reactie op specifieke omstandigheden. Soms wél, soms niet. Ze zijn contextueel, grillig, en zelden universeel.
Maar toen kwam José Ortega y Gasset. En toen werd het gevaarlijk.
In 1933 schreef hij En torno a Galileo. Een prachtig, complex boek over cultuur, verantwoordelijkheid en tijd. Daarin beschrijft hij hoe elke generatie een historische missie heeft. Geen levensfase dus, maar een soort existentiële opdracht. Alsof het universum je roept om iets groots te doen tussen je 18e en je 33e.
En jawel, Gasset noemt daar een periode bij: ongeveer 15 jaar.
Daar is ‘ie dan. De beruchte 15-jaarsregel. Niet bedacht door een HR-adviseur of een wetenschapper met ingewikkelde promotiestudie, maar door een bezorgde filosoof die zich afvroeg of Europa nog te redden was.
Ortega was bang dat mensen zouden stoppen met nadenken. Dat ze genoegen zouden nemen met middelmatigheid. Hij noemde dat het opkomen van de massamens: iemand die niets meer ter discussie stelt, alleen maar meedoet.
Zijn oproep? Elke generatie moet z’n eigen missie vervullen. Een unieke verantwoordelijkheid dragen, passend bij haar tijd.
Prachtig idee.
Maar je voelt al wat er mis kan gaan.
Want die 15 jaar bleef hangen.
Niet de oproep tot nadenken.
Niet de waarschuwing tegen gemakzucht.
Niet het pleidooi voor individuele verantwoordelijkheid.
Nee.
Die 15 jaar.
Die was lekker bruikbaar.
Compact.
En vooral: goed te visualiseren in een tijdlijn.
Zo werd Ortega’s filosofie het fundament van de generatieslide die je vandaag in elk onboardingprogramma ziet.
Gen Z: 1997–2012
Gen Alpha: 2013–2028
Gen Beta: komt eraan!
Niemand die nog weet dat die 15 jaar oorspronkelijk bedoeld was als existentiële denktijd, niet als marketinglabel.
De ultieme ironie?
Ortega waarschuwde voor het afvlakken van denken tot makkelijke modellen.
En we hebben zijn werk precies dáárvoor gebruikt.
Daar gaan we dieper op in in het volgende deel (2)